Anker, o. In ’t algemeen meer of minder zware, gesmeed ijzeren houvasten, om verschillende constructiedeelen van een bouwwerk met elkander te verbinden, ten einde uitwijken te voorkomen. In de burg. bouwkunde onderscheidt men Balk– of Bint-, Muur– of Gevelankers, Kozijnankers,Steenankers en Schoorsteenankers.
Soms geeft men den schieter den vorm van een S, X of Y, opdat hij een grootere oppervlakte metselwerk besla. De sleutel wordt ook wel aan de veer vastgeklonken, echter zoo, dat hij kan draaien; zulk een anker noemt Wervelanker (zie figuur 2 in de bijlage). Ter versiering wordt de schieter of wervel soms in ornamentvorm gesmeed, waardoor het Sieranker (zie figuur 3 in de bijlage) ontstaat, of neemt men in plaats van een schieter een gegoten ijzeren rozet (Rozetanker zie figuur 4 in de bijlage), die met een moer op de van een schroefdraad voorziene veer wordt vastgezet. Wil men de ankers niet in ’t gezicht laten komen, dan wordt de sleutel van plat staafijzer gemaakt, geheel in den muur gemetseld, of wel construeert men het anker als figuur 5 (zie bijlage) aangeeft; dan is het een Blind Anker.
Strijk-anker
Het Strijkanker dient, om muren die evenwijdig loopen met de balklaag, te verankeren; het loopt in den regel tot over den tweeden balk door en wordt daar tevens op bevestigd (zie figuur 6 in de bijlage).
Kozijn- of Haakanker
Het Kozijn– of Haakanker dient om raam- en deurkozijnen aan het metselwerk te bevestigen. Het is doorgaan 13 mm vierkant of rond, en aan het eene einde voorzien van een houtschroefdraad, waarmede het in den kozijnstijl wordt gedraaid, of van een uitgesmede veer, die op den stijl wordt vastgespijkerd; het andere eind is op een afstand van 1 à 1,5 steenlengte buiten den kozijnstijl haaks omgezet, welke haak achter de steenen schiet.
Steen- of Dook-anker
Het Steen– of Dookanker dient om bekleedingen van natuur- of kunststeen aan het metselwerk te bevestigen; het dookeinde wordt in het bekleedingsmateriaal vastgegoten, terwijl het andere einde evenals het kozijnanker met een haak in den muur wordt gemetseld.
Schoorsteenanker
Schoorsteenankers worden toegepast om schoorsteenen, die ver buiten het dak steken, te schoren en aan de kap te verbinden. Voor de bevestiging van consoles in gevels, tot dracht van kleine balkons e.d., maakt men gebruik van Ankerbouten, m., die stut en draagbalk der console met den muur verbinden. De bevestiging door middel van ankers noemt men Ankering of Verankering, v., en de verschillende daartoe gebezigde constructies Ankerwerk, o.
Ankers in de waterbouwkunde
Ook in de waterbouwkunde komt verankering veel voor, met name bij beschoeiingen en grondkeerende muren. Bij beschoeiingen wordt meestal om den anderen of den derden paal een anker aangebracht. Deze ankers zijn van hout, of van rond- of platijzer. Ze worden bevestigd dóór, tegen of om een gording, welke vóór de beschoeiingpalen is aangebracht. Van achteren rust het houten anker, in deze constructie ook Trekanker genoemd, op een rib, kruishout of Ankergording, v., geheeten, die gesteund wordt door een in hellenden stand ingeslagen Ankerpaal, m. Bij slappe gronden wordt vóór de ankerplaten ook een houten beplanking aangebracht of een Ankerstoel, m. (zie figuur 7 in de bijlage), gemaakt. IJzeren ankers worden dóór het kruishout heen, of direct dóór den ankerpaal heen, van achteren met een moer opgesloten. Ook bij beschoeiingen van gewapend beton worden ijzeren ankers aangebracht met aan het achtereinde een groote betonnen Ankerplaat, v., van 1 m in het vierkant. Bij sluisdeuren worden de beugels, waarin de deuren draaien, eveneens met zware ankers in den sluismuur bevestigd.
Informatie over muurankers uit: Bouwkundig woordenboek (deel 1) Amsterdam, van Holkema & Warendorf