Ankerwerk

Bij het ankerwerk behoren in de allereerste plaats de gevelankers. Deze worden gebruikt als zichtbare en als onzichtbare blinden ankers. De zichtbare of schotelankers bestaan uit een oog met veer en de schotel. (PDF)

Bevestigen ankers

Bij het bevestigen wordt de ankerveer tegen de balk (fig. 155 in de bijlage) of er boven op gespijkerd (fig. 156 in de bijlage). De eerste verbinding wordt toegepast, wanneer de onderkant van de balk, door plafond of andere betimmering, wordt weggewerkt. Blijft het anker echter in het gezicht, dan dient de veer strak afgewerkt te worden. De gaten moeten zo geslagen worden, dat deze niet in een rechte lijn liggen. Worden de gaten verzonken, dan geschiedt dit met behulp van de stokdutter. Bij de verbinding van fig. 156 wordt de veer in de balk uitgehakt, daar de hierop rustende vloer vlak moet dragen. Het verzinken geschiedt dus aan de vlakke kant van de veer.

Bintankers

De hier besproken ankers hebben korte veren, die in de lengterichting op de balk bevestigd worden. Men noemt ze ook wel bintankers. Bij deze ankers worden de veren niet aangeweld, maar van vierkant op plat gesmeed.
Worden de ankers niet aan hout, maar aan stalen balken verbonden (fig. 157 in de bijlage), dan worden de gaten uitgezet. De bevestiging heeft plaats met klinknagels of schroefbouten (A en B). Bij deze ankers worden oog en veer van hetzelfde platte staal gemaakt.

Strijkbintankers

Zijn gewone ankers van lange veren voorzien, welke overdwars op twee balken bevestigd worden (fig. 158 in de bijlage), dan worden ze strijkbintankers genoemd. De ogen worden dan meestal van vierkant staal gesmeed, kort achter de nek afgehakt en aan lange veren van 1½” x 3/8” staal geweld. Daar waar de veer op de balken komt, worden gaten geslagen voor ankernagels. Dit gebeurt ook aan het uiteinde, waarna dit haaks over het aambeeld wordt omgezet.

Ankerogen

De ankerogen worden gesmeed als in fig. 159A-F door verschillende standen is aangegeven (zie A en F). De benodigde staallengte wordt niet afgetekend, maar op het oog geschat. Men kan voor ¾” ankerogen 13 cm, voor 7/8” 15 cm en voor 1” 17 cm nemen, te rekenen vanaf bepaald punt. Voor strijkbalkankers worden oog en veer ook wel van hetzelfde platte staal (dus uit één stuk) gemaakt. Het oog wordt dan achter de nek een kwart slag gedraaid (fig. 160 in de bijlage).

Schotel, schieter of sleutel

De schotel, ook wel schieter of sleutel genoemd, is van twee diepe dutters voorzien. Het hierdoor plaats hebbende uitzetten van het staal voorkomt doorzakken. Daar de schotel aan weerszijden van het oog even lang moet zijn, worden deze dutters de halve oogdikte uit het midden gezet; zij worden met behulp van de stokdutter aangebracht.

Blinde ankers

De blinde ankers en wervelankers worden onzichtbaar in de muur gemetseld. Zij worden gebruikt bij het bevestigen van zolderbalken. De schoot is draaibaar om de veer, als wervel ingericht, waardoor bij het inmetselen aan dit voorwerp elke verlangde stand gegeven kan worden (fig. 161 in de bijlage). Wervel en veer zijn veelal van 1 ½” x 3/8” staal. Gewoonlijk wordt uit de hand (dus zonder hulp van het nagelijzer) aan de veer een rivet gesmeed. Het gat in de wervel wordt te klein geslagen en met een tapse pen enigszins uitgezet. In de veer worden drie gaten aangebracht en aan het einde wordt weer een kort haakje omgezet (fig. 162 in de bijlage). Bij het klinken zorgt men er voor, de ronde pen kort te verhitten en door lichte, vlugge slagen de kop aan te brengen, daar anders de wervel vastklinkt.

Wervelanker

In fig. 162B is een afgewerkt wervelanker getekend.
Fig. 163 (in de bijlage) stelt de vorm en bevestiging van een haakanker voor, welke veelal wordt gemaakt van ¾”vierkant staafstaal.
Behalve de besproken gevelankers, kunnen verder nog verschillende voorwerpen onder ankerwerk gerekend worden.

Doken

Fig. 164 (in de bijlage) geeft aan, hoe het gedeelte van een dook, dat in het hardsteen geplaatst wordt, gemaakt kan worden. Men gebruikt hiervoor een passend stuk staal, hetwelk op de gewenste lengte wordt verwarmd. Vervolgens wordt het op het aambeeld opgestuikt (A). Men zorgt er voor, dat bij het stuiken, het op te stuiken gedeelte recht blijft, door de staaf verticaal op het aambeeld te plaatsen. B laat zien, hoe deze op de juiste lengte wordt afgehakt, waarna op de voorkant van het aambeeld de punt wordt aangesmeed (C).
Voor het vasthouden van het gestuikte gedeelte van de dook kan men een tang gebruiken zoals C laat zien. Bij fig. 165A ziet men een dook, welke gebruikt kan worden voor het vastzetten van giet- of smeedstaal aan steen, terwijl de dook bij fig. 165B gebruikt wordt voor het bevestigen van hout, bv. Kozijnstijlen, aan hardsteen. De doken worden in het daartoe in de steen gehakte dookgat geplaatst en met lood vastgegoten.

Steenankers

Hetzelfde heeft plaats bij steenankers. De haak met dook uit fig. 166A wordt gebruikt bij het verbinden van hardsteen met het metselwerk. Is het een heelsteensanker, dan zal de afstand a – b 23 cm zijn. Bij een halfsteensanker bedraagt deze afstand 11,5 cm.
In enkele gevallen worden deze ankers gemaakt als in fig. 166B is getekend. Hierdoor kan de haak bij het metselen in de meest geschikte stand geplaatst worden.

De steenkram

De steenkram uit fig. 166C dient om twee stukken steen aaneen te koppelen. De steenankers worden gewoonlijk ruw bewerkt; de doken worden aangestuikt, waarbij men het te stuiken einde zo kort mogelijk heet maakt en de haak vóór over het aambeeld omzet.
In fig. 167 is een kozijnhaak met houtdraad getekend. Dit anker is in de handel en wordt dus door de smid niet meer gemaakt. Het anker B uit dezelfde figuur is een dubbele haak, waarvan de een tegen de kozijnstijl gespijkerd wordt, terwijl de ander achter de stenen grijpt.

Schoorsteenbeugel

De schoorsteenbeugel met gevorkte schotels uit fig. 168 (in de bijlage) wordt voor het steunen en schoren van hoog boven het dak uitstekende schoorstenen gebruikt. De beugel bestaat uit twee delen, welke door middel van schroefdraad en moeren om de schoorsteen aan elkander gekoppeld worden. De aan de zijden ingeklonken ogen dienen tot het inhaken van trekstangen, die met het ander einde aan het dak bevestigd worden. De dubbele bochten tot doorlating van de schotels zijn aan de hoeken niet scherp, maar flauw rond gebogen.
Dergelijke bochten worden gemaakt door het staal te knikken, zoals in fig. 169 is aangegeven; de vulder wordt hierbij beurtelings voor en achter het onderliggende vierkante staal geplaatst. Wordt op de schotel met het gevorkte einde ook nog een kikker aangebracht, dan wordt deze eerst op de enkelvoudige staaf gesmeed en daarna worden de beide benen aangeweld (fig. 170 in de bijlage). Fig. 171 (in de bijlage) geeft de constructie van een schoorsteenband weer, die hoofdzakelijk gebruikt wordt voor fabrieksschoorstenen, om het ontstaan van scheuren te voorkomen. Voor het aantrekken van de band om de schoorsteen, worden vier stalen trekbouten gebruikt.

Verder worden tot het verbinden van houten kapdelen nog allerlei soorten beugels gebruikt, die voor ons doel niet alle afzonderlijk behandeld worden. In fig. 172A is alleen aangegeven, hoe een beugelverbinding kan zijn van een makelaar aan de spantbenen, bij B hoe de verbinding kan zijn van de makelaar aan de hanebalk.

Informatie over muurankers uit: handboek voor Smeden, P.G. van Dongen, 4e druk, NV Uitgeverij Kluwer
Zie PDF bestand bovenaan de pagina voor alle genoemde tekening/figuren bij deze tekst.

0

Start typing and press Enter to search